Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·sjoch·ten
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gesjochten gesjochtener gesjochtenst
verbogen - - gesjochtenste

Bijvoeglijk naamwoord

gesjochten

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) arm
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) slechter af, in de aap gelogeerd
Verwante begrippen

Gangbaarheid

32 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen