genaken
- ge·na·ken
- In de betekenis van ‘naderen, ophanden zijn’ voor het eerst aangetroffen in 901 [1]
- afgeleid van naken met het voorvoegsel ge- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
genaken |
genaakte |
genaakt |
zwak -t | volledig |
genaken
- overgankelijk dichterbij komen
- overgankelijk het ophanden zijn van een gebeurtenis
- [1]: naderen
- Het woord genaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "genaken" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "genaken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ genaken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be