• ge·naamd
stellend
onverbogen genaamd
verbogen genaamde

genaamd

  1. een bepaalde naam hebbend
    • Dit deflatie genaamde proces van prijsverlagingen is nog gevaarlijker voor een economie dan zijn tegendeel, inflatie genaamd. 
     Ik was aan het ontbijten aan een picknicktafel toen er een man genaamd Josh bij me kwam zitten.[3]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. genaamd op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be