• gek·ma·kend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gekmakend gekmakender gekmakendst
verbogen gekmakende gekmakendere gekmakendste
partitief gekmakends gekmakenders -

gekmakend

  1. (figuurlijk) van iets waar je zoveel last van hebt dat je er een psychische stoornis aan kunt overhouden
    • De positieve teneur kan niet verhullen dat er her en der in woonwijken echte problemen zijn. Al geeft slechts 3 procent aan ruzie te hebben met de buren, het kan gekmakend zijn. [1] 
    • Waarom is Wie is de Mol? zo gekmakend en verslavend? De identiteit van dé meesterbedrieger blijft ook voor ons tv-kijkers geheim. Je kan de saboteur op meerdere manieren proberen te ontmaskeren. Wie gedraagt zich bijvoorbeeld het meest verdacht? [2] 
    • Maar sinds opa Ben is gepensioneerd, bemoeit hij zich ineens met alles in huis. In de woorden van oma Jeanne: "Dan staat hij ook in de keuken en vraagt: waarom doe je daar zoveel peper op, waarom doe je dat water in de pan?" Laten we eerlijk zijn: dat ís natuurlijk ook gekmakend. [3] 
96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tubantia J. de Vreede 10 januari 2017 'Dankzij mijn buren kan ik thuis blijven wonen'
  2. Tubantia E. Kramp & G. Tienhooven 12 januari 2017 Zwarte vrijstelling! De Moltalk barst weer los
  3. Tubantia 12 januari 2017 Oudjes in All You Need zijn alles tegelijk: lief, warm en ontroerend
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be