• ge·keu·vel
enkelvoud meervoud
naamwoord gekeuvel
verkleinwoord

het gekeuvelo

  1. het aanhoudend gezellig praten zonder enige diepgang
    • De twee ontmoetten elkaar eind oktober op verzoek van Barroso, in een hotel in Brussel. „Barroso heeft de commissie niet belobbyd”, verzekerde Katainen. Het was volgens hem „normaal gekeuvel met een vriend”.[2] 
    • Lips heeft begrip voor de intenties van De Vries, maar gekeuvel over misdaad waarin rechters en officieren van justitie voortdurend worden getutoyeerd, is niet de oplossing. Als er iets bleek uit de eerste aflevering van De raadkamer: een zeer kundige, ietwat pedante tafelgast is nog geen goede gespreksleider.[3] 
94 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]