causerie
- cau·se·rie
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘praatje’ voor het eerst aangetroffen in 1843 [1][2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | causerie | causerieën |
verkleinwoord | causerietje | causerietjes |
de causerie v
- (communicatie) praatje, informele voordracht
- ▸ Thrillerschrijver Stan Lauryssens (68) - 'Ik beken, ik ben verslaafd' - hield een causerie met John Simenon (65), de zoon van zijn held: 'Als mijn vader een rok zag, dook hij eronder.'[4]
- Het woord causerie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "causerie" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "causerie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ causerie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “'Mijn vader was een obsédé van het leven'” (27 augustus 2014), De Morgen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
causerie | la causerie | causeries | les causeries |
causerie v