gedegen
- ge·de·gen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gedegen | gedegener | gedegenst |
verbogen | - | - | gedegenste |
partitief | gedegens | gedegeners | - |
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘goed doordacht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1928 [1]
gedegen
- degelijk, grondig
- Zij heeft zich gedegen voorbereid.
- in de natuur als zodanig voorkomend
- Koper in gedegen vorm, vind je soms in de natuur.
- Het woord gedegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gedegen" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gedegen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be