• gan·zen·bord
enkelvoud meervoud
naamwoord ganzenbord ganzenborden
verkleinwoord

het ganzenbordo

  1. (spel) een bepaald gezelschapsspel, gespeeld met dobbelstenen en pionnen
vervoeging van
ganzenborden

ganzenbord

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ganzenborden
    • Ik ganzenbord. 
  2. gebiedende wijs van ganzenborden
    • Ganzenbord! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ganzenborden
    • Ganzenbord je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]