• gam·biet
enkelvoud meervoud
naamwoord gambiet gambieten
verkleinwoord gambietje gambietjes

het gambieto

  1. (schaak) schaakopening waarbij een pion of ander schaakstuk wordt geofferd, in ruil voor een kansrijkere positie
     Waarom speelt iemand een gambiet? Siegbert Tarrasch (1862-1934), de Praeceptor Germaniae, had een duidelijk antwoord: „Om de reputatie te krijgen een romantisch aanvalsspeler te zijn, ten koste van het verlies van een partij.”[3]
     Behelst, dat de wijze om het spel te beginnen in twee soorten te verdeelen is, waarvan het mogelijk is de beste zetten tot op zekere hoogte te bepalen, namelijk de gewone wijze en de Gambiet.[4]
  2. (figuurlijk) gedurfde handeling waarbij je een opponent probeert te brengen tot gedrag dat uiteindelijk in zijn nadeel werkt
     Hij werd totaal verrast door het diplomatieke gambiet uit Moskou, waarvan hij niet tevoren op de hoogte was gesteld. Zegslieden van het Witte Huis stamelden hun goedkeuring voor het akkoord, maar toonden zich wel bezorgd over de Russische troepen die zich nu voor de Servische geschutsstukken zullen opstellen, zodat bij schending van de voorwaarden van het ultimatum de bombardementen worden bemoeilijkt.[5]
51 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. gambiet op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Hans Ree
    “Kamikazeschaak” (25 juli 2015) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron Handleiding tot het leeren van het Schaakspel in: De Recensent, ook der recensenten, jrg. 21 nr. 8 (1830), Johannes Van Der Hey, p. 371
  5.   Weblink bron
    Maarten Huygen
    Washington wantrouwt hulp : 'De Russen gaan nu een veel grotere rol spelen' in: NRC Handelsblad, jrg. 24 nr. 120 (19 februari 1994), Nieuwe Rotterdamse Courant, Rotterdam, p. 5 kol. 6
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be