• gam·ba
  • [1] Leenwoord van Italiaans gamba, in de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1][2][3]
  • [2] Leenwoord van Portugees gamba of Catalaans gamba, in de betekenis van ‘soort van grote garnaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord gamba gamba's
verkleinwoord - -

de gambav / m

  1. (muziekinstrument) knieviool
  2. (voeding) (kreeftachtigen) grote garnaal
95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
gamba gambe

gamba v

  1. (anatomie) been


enkelvoud meervoud
gamba gambas

gamba v

  1. (kreeftachtigen) garnaal