gamba
- gam·ba
- [1] Leenwoord van Italiaans gamba, in de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1][2][3]
- [2] Leenwoord van Portugees gamba of Catalaans gamba, in de betekenis van ‘soort van grote garnaal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1984 [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gamba | gamba's |
verkleinwoord | - | - |
- (muziekinstrument) knieviool
- (voeding) (kreeftachtigen) grote garnaal
-
1. knieviool
-
1. violist met knieviool
-
2. bord met gamba's
- Het woord gamba staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gamba" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ gamba op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "gamba" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gamba op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
gamba | gambe |
gamba v
enkelvoud | meervoud |
---|---|
gamba | gambas |
gamba v