• gê·nant
  • van Frans gênant, in de betekenis van ‘verlegenheid wekkend’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gênant gênanter gênantst
verbogen gênante gênantere gênantste
partitief gênants gênanters -

gênant

  1. schaamte of verlegenheid opwekkend
    • Jeetje, dat was echt een gênant moment. 
     Maar het was een beetje gênant om hem de hele tijd om je heen te hebben hangen.[2]
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]


  enkelvoud meervoud
  mannelijk   gênant gênants
  vrouwelijk   gênante gênantes

gênant

  1. lastig, storend, overlast gevend
    «Ce meuble est gênant
    Dit meubelstuk is storend, staat in de weg.
    «Cet homme est fort gênant
    Die man veroorzaakt veel overlast.
  2. beschamend, gênant
    «C'est très gênant
    Dat is erg gênant.
    «Jusqu’à présent, Trump n’a pas commenté l’attaque. Son silence devient gênant pour les républicains.»[1]
    Tot nu toe heeft Trump niet op de aanval gereageerd. Zijn stilzwijgen wordt voor de Republikeinen gênant.

gênant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van gêner


  1.   Weblink bron
    Loïc Tassé
    Donald Trump vit dans un monde parallèle in: Le journal de Québec (19 december 2020) op journaldequebec.com