• fu·sie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het samengaan’ voor het eerst aangetroffen in 1636 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord fusie fusies
verkleinwoord fusietje fusietjes

de fusiev

  1. het samenvoegen van meerdere delen tot één geheel
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]