• freu·di·aans
  • eponiem, afgeleid met het achtervoegsel -iaans van de achternaam van 19e-eeuwse Oostenrijkse psychiater S. Freud  , in de betekenis van ‘iets prijsgevend uit het onderbewustzijn’ voor het eerst aangetroffen in 1939 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen freudiaans freudiaanser freudiaanst
verbogen freudiaanse freudiaansere freudiaanste
partitief freudiaans freudiaansers -

freudiaans

  1. (psychologie) volgens de leer van Sigmund Freud of zoals men vindt in diens geschriften en leerstellingen

Een freudiaanse verspreking.

  • Een uiting waarbij iemand per ongeluk iets zegt wat hij eigenlijk niet wil zeggen, maar dat juist daardoor inzicht geeft in wat er (wellicht onbewust of ontkend) speelt in de geest van de spreker.