• fran·chi·se·ge·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord franchisegever franchisegevers
verkleinwoord

de franchisegeverm

  1. (economie) bedrijf dat een ander bedrijf, tegen een vergoeding, toestemming geeft om een bepaald bedrijfsconcept te exploiteren
     De advocaat van de Nederlandse franchisegever, die sinds 2016 zo'n dertig vestigingen heeft geopend, wil niet ingaan op specifieke klachten van de franchisenemers. De onderbouwing voor de klachten ontbreekt volgens de advocaat. Hij vindt dat dit debat in de rechtszaal gevoerd moet worden en niet in de media.[1]
     Er is veel onenigheid tussen franchisegevers en -nemers. Zo stonden laatst de franchisenemers van Albert Heijn in de rechtszaal tegenover de supermarktketen. Ook bij onder meer Hema, Bakker Bart en Shoeby waren er conflicten. Kritiek van franchisenemers is dat de franchisegevers regelmatig veel te hoge winsten voorspiegelen. Ook is vaak niet duidelijk hoe de kosten berekend zijn die franchisenemers moeten betalen.[2]


  1.   Weblink bron
    Wessel de Jong en Lisa Schallenberg
    “Franchisenemers van pizzaketen Papa John's stappen naar de rechter” (Donderdag 20 februari 2020, 06:33), NOS
  2.   Weblink bron “Einde aan 'dictaat' franchisegevers door wet Kamp” (Woensdag 12 april 2017, 06:00), NOS