1. Een paar fluiteenden.
  • fluit·eend
enkelvoud meervoud
naamwoord fluiteend fluiteenden
verkleinwoord

de fluiteendv / m

  1. (eendvogels) bepaald soort watervogel, Anas penelope  , een middelgrote grondeleend uit het noorden van Europa en Azië, die 's winters ook in groten getale in Nederland voorkomt
    • Hoe herkent u een smient? De eend is 75 tot 86 cm groot en de spanwijdte bedraagt een dikke 80 cm. Als je de smient ziet vliegen, zie je vooral de witte borst en de donkere, puntige staart. Het mannetje tooit zich in de zomer met een kastanjebruine kop waarop een gele, vlammende vlek gloeit. De borst van de vogel is roze. Het geluid van de mannetjes is, volgens Wikipedia, een hoog kenmerkend ‘piiew piiew’ en van vrouwtjes ‘rarr’. De kenmerkende roep heeft ze de bijnaam ‘fluiteend’ gegeven[2] 
    • De omstreden bouw van vierhonderd dure koopwoningen in de vogelrijke Bullepolder bij Leeuwarden heeft opnieuw vertraging opgelopen. De rechtbank Leeuwarden bepaalde, na een klacht van Milieudefensie, dat de gemeente ten onrechte geen onderzoek heeft laten doen naar de gevolgen van de bouw voor de smient (`fluiteend').[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 2 december 2014
  3. NRC 3 januari 2004