• flon·ke·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord flonkering flonkeringen
verkleinwoord

de flonkeringv

  1. levendige, glinsterende terugkaatsing van licht
     Hij keek Sybil aan met een ondeugende flonkering in zijn ogen.[2]
     Het is de lichte Franse kant van me, de meer lichtvoetige kant. Een hunkering naar lekker eten, drank, vrouwen, maar ook naar schoonheid, de flonkering van het licht op straat, kijken naar mensen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. SOPHIE GREEN (vert.Els Franci-Ekeler)
    “De leesclub aan het einde van de wereld” (2019), Uitgeverij De Fontein  , ISBN 9789026144929