• fi·ne
enkelvoud meervoud
naamwoord fine -
verkleinwoord - -

de finev

  1. (juridisch) einde
    • Het bilateraal tewerkstellingsakkoord tussen België en Marokko van 17 februari 1964 49 bevat 'meer voordelige bepalingen' (artikel 10, 4°, eerste lid, in fine Vreemdelingenwet). [2]
  2. (in verbindingen) doel, bedoeling
    • Medio juni jl. heeft het Openbaar Ministerie via Interpol een internationaal verzoek tot voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering van de heer Desi Delano Bouterse doen uitgaan. [3]
50 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[4]


  • fi·ne
Naar frequentie 1802

fine, g / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van fin

fine, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van fin


enkelvoud meervoud
fine fines

fine

  1. boete
stellend vergrotend overtreffend
fine finer finest.

fine

  1. fijn, best
    «That was not his finest hour.»
    Hij was hier niet op zijn best.


  • fi·ne
enkelvoud meervoud
fine fini

fine v

  1. afloop


  • fi·ne
Naar frequentie 1078

fine, m / v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van fin

fine, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van fin


  • fi·ne

fine, m /v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van fin

fine, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van fin