feast
- Geluid: feast (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /fiːst/
- via Middelengels feeste / feste en Oudfrans feste van laat Latijn festa, meervoud van Latijn festum "viering, feestdag, festival"
enkelvoud | meervoud |
---|---|
feast | feasts |
feast
- (voeding) banket [1], feestmaal
- feestdag, festival (m.n. kerkelijk)
- «The feast of Easter.»
- Het Paasfeest.
- «The feast of Easter.»
- (figuurlijk) feest, iets wat veel genoegen geeft
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to feast |
he/she/it | feasts |
verleden tijd | feasted |
voltooid deelwoord |
feasted |
onvoltooid deelwoord |
feasting |
gebiedende wijs | feast |
feast
- onovergankelijk smullen
- onovergankelijk (figuurlijk) genieten
- onovergankelijk feestvieren
- overgankelijk onthalen
- [1] feast on
- In onderzoek van 2014-2018 door het Centrum voor Leesonderzoek werd "feast" herkend door:
100 % | van de Amerikanen; |
100 % | van de Britten.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be