• fa·na·tisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen fanatisch fanatischer
verbogen fanatische fanatischere
partitief fanatisch fanatischers -

fanatisch [1]

  1. op een heel uitgesproken, extreme, fanatieke manier
     Zoals ze weleens zeggen: van boven lijk ik op mijn moeder en van onder op mijn vader. Nee, ik draag de familienaam, maar verder lijk ik in weinig op hem. Het was een goudeerlijke man, maar fanatisch links. En dat ben ik niet.[2]
     Bijzonder knap is hoe de auteurs in hun boek deze urgentie overbrengen. Dat geeft vaart en kracht aan het boek. De lezer ziet telkens weer die vreselijke T-splitsing op zich afkomen. Maar het geeft dit pamflet ook iets fanatisch, met uitdrukkingen als „nu of nooit” en „alles of niets.”[3]
71 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Geschreven door:Nick Muller
    “Eddy Posthuma de Boer: ‘Ik ben gezegend met twee geheugens’” (14/12/2017), HP de Tijd
  3.   Weblink bron
    Evert van Vlastuin
    “Europa als de enige ware leer; het gedram van Verhofstadt en Cohn-Bendit” (22-12-2012), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be