• uit·ge·spro·ken
vervoeging van: uitspreken…
verbogen vorm: uitgesprokene

uitgesproken

  1. voltooid deelwoord van uitspreken
  2. attributief gebruikt: van een mening dat deze heel duidelijk is
     Het was soms verrassend te ontdekken wat ik nou echt van een onderwerp vond, net zoals de ontdekking dat ik over een aantal onderwerpen ook helemaal geen uitgesproken mening had.[1]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be