onuitgesproken
- on·uit·ge·spro·ken
- antoniem van uitgesproken met het voorvoegsel on-
stellend | |
---|---|
onverbogen | onuitgesproken |
verbogen | |
partitief | onuitgesprokens |
onuitgesproken
- duidelijk door houding en gedrag maar niet in woorden gezegd (soms zelfs in woorden ontkend)
- Hij had een onuitgesproken hekel aan programma's met overdadig geweld.
- Het jongetje had een onuitgesproken behoefte aan slaap, maar toen we hem ernaar vroegen ontkende hij het.
- Het woord onuitgesproken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.