1. geplooide strook (onderaan de jurk)
  • fal·ba·la
enkelvoud meervoud
naamwoord falbala falbala's
verkleinwoord - -

de falbalav

  1. (kleding) geplooide of geschulpte strook ter versiering van kledingstukken
    • (…) de falbala is versierd met gekleurd lint. [3]
    • Zij bestonden uit twee breede, op de borst nederhangende, kanten slippen, die, met eene smalle falbala van 't zelfde stof, hoog om den hals tegen de wangen of de kin, van agteren aan den nek vast gemaakt wierden, (…) [4]
  2. (kleding) feestelijke japon
    • Maar of men hoepelrok of falbala droeg, (…) het maakte geen verschil in de kalme genoegens, die vooral de Hollanders zich veroorloofden. [5]
  3. (verouderd) geplooide of geschulpte strook textiel als versiering van gordijnen of meubels
    • In den regel konden die opgehaald worden, maar de neteldoeksche gordijnen met zijden overgordijnen van den lateren tijd, vooral in de ontvangkamer aan de straat, met falbala of valletje aan den bovenkant, zullen wel opengeschoven zijn. [6]
  4. (bouwkunde) strook met boogjes als siermotief
    • (…) het architraaf met een falbala van boogjes (…) [7]
  5. (figuurlijk) (verouderd) uitbundige of overbodige versiering
    • Stravinksy ondertusschen heeft ons in het orchest, in de koren en aria's van zijn ‘Oedipus Rex’ geen enkele krul, geen enkele tirelantijn, geen enkele falbala, geen enkele uiterlijkheid gespaard van de achttiende eeuw zooals wij die kennen en op staanden voet konden nazingen, of zelfs vóór-zingen. [8]
    • (…) Dan sla ik met mijn schaartje,
      De wilde lokjes ga,
      En zuiver dus mijn haartje,
      Van Fransche falbala, (…)
       [9]
3 % van de Nederlanders;
7 % van de Vlamingen.[10]


  • fal·ba·la

falbala m

  1. geplooide strook aan gordijnen of kledingstukken
  2. (kleding) feestelijke japon
  3. (figuurlijk) tierelantijn, overvloedige versiering