Nederlands

 
fabrieksterrein
Uitspraak
Woordafbreking
  • fa·brieks·ter·rein
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fabrieksterrein fabrieksterreinen
verkleinwoord fabrieksterreintje fabrieksterreintjes

Zelfstandig naamwoord

het fabrieksterreino

  1. stuk grond waarop één of meer fabrieken gebouwd zijn
     Twee dagen later reden Marten en ik naar een afgelegen fabrieksterrein waar in een loods een bedrijfsbanja was gevestigd.[2]
     De gemeente Maastricht wilde oorspronkelijk 814 woningen op het voormalig fabrieksterrein bouwen, maar een zakenman kocht de grond onlangs op. Hij mag er een loods bouwen, omdat er geen voorbereidingsbesluit is genomen voor de woningbouw.[3]
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  3.   Weblink bron “300 Maastrichtenaren protesteren tegen bouw grote loods naast woonwijk” (28-08-2021), NOS