• even·waar·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen evenwaardig evenwaardiger evenwaardigst
verbogen evenwaardige evenwaardigere evenwaardigste
partitief evenwaardigs evenwaardigers -

evenwaardig [1]

  1. van gelijke waarde; van gelijk belang
     Sicot zat op het moment van de zaak-Bracke zelf een schorsing uit vanwege EPO-gebruik. Volgens de Française ging ze over tot het verboden middel om haar ploegbaas te behagen. "Ik wilde mijn sportdirecteur Marc Bracke een prestatie tonen, waardoor hij mij als evenwaardig aan de andere meisjes zou beschouwen en ik in het team kon blijven", vertelde ze. "Ik was, door de druk die ik voelde, in een depressie beland."[2]
     ,,We hopen dat we dit jaar een evenwaardige shirtsponsor kunnen terugvinden zoals we ook Nike, als teamwear-partner, de komende seizoenen bereid hebben gevonden haar naam te verbinden aan FC Twente", aldus Munsterman.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Manager Bracke (53), geschorst om grensoverschrijdend gedrag, maakt einde aan zijn leven” (Dinsdag 18 oktober 2022, 17:30), NOS
  3.   Weblink bron
    Joost Dijkgraaf
    “Arke stopt als shirtsponsor FC Twente” (07-08-2012), Tubantia