• even·re·dig
  • Samenstellende afleiding van even (gelijk), rede (verhouding) met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen evenredig evenrediger evenredigst
verbogen evenredige evenredigere evenredigste
partitief evenredigs evenredigers -

evenredig

  1. in gelijkblijvende verhouding
    • Het geld werd evenredig verdeeld. 
    • Nadat een glijbaan per vergissing is ingezet, kan een luchtvaartmaatschappij ervoor kiezen om te blijven vliegen en deze op haar thuisbasis te vervangen, zoals PIA dat ook heeft gedaan. Maar naarmate de evacuatiecapaciteit van het vliegtuig afneemt, moet het aantal passagiers evenredig worden verminderd. Vlucht PK702 kon pas opstijgen nadat 38 passagiers zich vrijwillig hadden opgegeven om op een latere vlucht te vertrekken. [1] 


99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]