encycliek
- en·cy·cliek
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘pauselijke zendbrief’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1865 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | encycliek | encyclieken |
verkleinwoord | encycliekje | encycliekjes |
de encycliek v
- een brief van de paus aan alle katholieke gelovigen
1. een brief van de paus aan alle katholieke gelovigen
- Het woord encycliek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "encycliek" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "encycliek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be