eerstgeboren in koninklijke familie
  • eerst·ge·bo·ren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen eerstgeboren
verbogen
partitief eerstgeborens s -

eerstgeboren

  1. van een persoon dat deze de eerste nakomeling is van iemand
     Minchen, voor eens en voor al... ik bezit niet het instinct van een stamhoofd dat drie, vier huwelijken opoffert aan zijn ten langen leste eerstgeboren zoon... en die vervolgens bij alles acht geslachten vooruit blijft denken.[2]
     Zou Kate Middleton zwanger zijn? En wordt het een meisje? Je zou het bijna denken, nu de Britten de troonopvolging willen aanpassen. Na jarenlange discussies krijgt straks het eerstgeboren kind recht op de troon.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “"Het was een onterechte angst"” (29-10-2011), NOS