eenrichtingverkeer

  • een·rich·ting·ver·keer
enkelvoud meervoud
naamwoord eenrichtingverkeer
verkleinwoord

het eenrichtingverkeero

  1. stroom voertuigen of voetgangers die maar één kant op kan of mag gaan
     Met het verdwijnen van de meeste landelijke coronamaatregelen keert ook de binnenstad van Zwolle weer meer terug naar het ‘oude normaal’. Het eenrichtingverkeer in de Diezerstraat wordt zaterdag opgeheven en de weekmarkt verhuist weer gewoon naar de Melkmarkt.[2]
  2. (figuurlijk) iets wat maar één kant op kan gaan
     Vanaf de eerste balomwenteling was het eenrichtingverkeer in De Kuip. Moldavië had niets in te brengen tegen Oranje, dat met verzorgde combinaties op zoek ging naar goals. Al snel was duidelijk dat die er ook zouden komen.[3]
     Energieproductie zal geen eenrichtingverkeer van energiecentrale naar de verbruikers zijn. We hebben de technologie om huizen energie te laten produceren."[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ewoud ten Kleij
    “Coronabeperkingen hartje Zwolle verdwijnen, marktkramen weer op vaste stek” (24-06-2021), Tubantia
  3.   Weblink bron “Kleine zege Oranje op Moldavië” (07-10-), NOS
  4.   Weblink bron “Energie-unie moet Europa klaarstomen voor de toekomst” (24-02-2015), NOS