eenrichtingsverkeer

  • een·rich·tings·ver·keer
enkelvoud meervoud
naamwoord eenrichtingsverkeer
verkleinwoord

het eenrichtingsverkeero

  1. iets (mn verkeer) wat maar een kant op mag of gaat
    • Zijn liefde voor het meisje was slechts eenrichtingsverkeer.  
    • In deze straat mag men maar in één richting rijden want het is eenrichtingsverkeer