eenpersoons
- Geluid: eenpersoons (hulp, bestand)
- een·per·soons
stellend | |
---|---|
onverbogen | eenpersoons |
verbogen |
eenpersoons
- bedoeld voor één persoon
- Ze zult zelden een eenpersoons vakantiewoning aangeboden zien.
- bestaande uit één persoon
- Hij voert al jaren naar volle tevredenheid een eenpersoonshuishouden
- Het woord eenpersoons staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.