Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vier·per·soons
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen vierpersoons
verbogen vierpersoons

Bijvoeglijk naamwoord

vierpersoons

  1. bedoeld voor vier personen
    • We hebben een vierpersoons vakantiewoning aangeboden zien. 
  2. bestaande uit vier personen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid