Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • een·ade·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen eenaderig
verbogen eenaderige
partitief eenaderigs

Bijvoeglijk naamwoord

eenaderig [1]

  1. van een kabel dat deze maar één ader heeft
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen