• drie·to·nig
  • Samenstellende afleiding van drie en toon met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen drietonig
verbogen drietonige
partitief drietonigs

drietonig

  1. van iets dat deze drie geluidstonen kan voortbrengen
     Bij verdere controle zagen de agenten dat er een aantal dingen niet goed waren aan de auto. Zo was de voorruit geheel gebarsten, de claxon drietonig en de rem werkte bijna niet. Na overleg met de officier van justitie besloten de agenten om de auto in beslag te nemen. Daarnaast kreeg de hardleerse bestuurder opnieuw een bekeuring.[1]
     Wat was het hier ongelooflijk mooi. Keer op keer hoorde je het zuivere drietonige fluiten van wielewalen met daartussendoor pauzes, zodat de vochtige, als aan een fluitje ontlokte klank de hele omgeving doordrenkte.[2]
  1.   Weblink bron “Hardleerse automobilist raakt twee auto's kwijt in twee weken tijd” (05-08-2017), Tubantia
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396