• door·gangs·huis
enkelvoud meervoud
naamwoord doorgangshuis doorgangshuizen
verkleinwoord

het doorgangshuiso

  1. huis waar mensen maar een korte tijd wonen om dan weer te verhuizen
     In de gang stuitten wij op onze blonde verpleegster, die na een hele dag werken in dit doorgangshuis nog niets van haar frisheid verloren had.[2]
     "Ze investeren dat geld graag in jonge spelers met lage salarissen, die uiteindelijk met winst verkocht moeten worden", vervolgt Mossou. "NAC is een doorgangshuis geworden, hoor je heel vaak. Volgens mij zijn er wel 62 spelers door de poorten van het Rat Verlegh-stadion gegaan in de laatste jaren: onherkenbare elftallen, met spelers uit alle windstreken."[3]
  2. instelling waar mensen tijdelijk worden opgenomen voordat een definitieve plaats voor ze is gevonden
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “'Bij NAC moeten ze eens kappen met dat cultgedoe'” (05-10-2018), NOS