doorbouwen
- Geluid: doorbouwen (hulp, bestand)
- IPA: / ˈdorbɑuwə(n) / (3 lettergrepen)
- door·bou·wen
doorbouwen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
doorbouwen |
bouwde door |
doorgebouwd |
zwak -d | volledig |
- inergatief verder gaan met het maken van gebouwen of andere constructies
- ▸ Welke kant moet het op met Rotterdam? Blijven doorbouwen aan de skyline, of het rauwe en lege stadslandschap koesteren.[2]
- ▸ „Je moet de bouw van woningen niet pas ondersteunen als er vraag naar ontstaat, maar die bouw juist stimuleren als de vraag wegvalt.” Doorbouwen dus, zegt hij, ook als de volgende crisis zich aankondigt.[3]
- inergatief (figuurlijk) een ontwikkeling voortzetten
- ▸ Wéér een omzetstijging van 40 procent en een toename van de winst met 50 procent gaat vervelen. Maar saai is goed, aldus Van der Does destijds. „Hoe minder afleiding, hoe beter. Dan kunnen we rustig doorbouwen.”[4]
- ▸ Van Engelen: „Knap hoe jij je hoofd koel hebt gehouden en de zaak weer in rustiger vaarwater hebt gekregen.”
Boonen: „Wat stabiliteit zou mij nu veel waard zijn. Ik wil doorbouwen.”[5]
- [2] continueren, doorgaan, vervolgen, voortbouwen, voortgaan, voortzetten,
- doorbouwen aan
- doorbouwen op
- Het woord doorbouwen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Frank de Kruif“Dromers vs. Wakers” (13 juni 2019) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Sam de Voogt“Een robot zet een huis zo in elkaar” (21 december 2018) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Stijn Bronzwaer“Halfjaarcijfers van Adyen zijn deze keer allesbehalve ‘saai’” (20 augustus 2020) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Monique van Oostrum“Nooit meer een functioneringsgesprek” (30 januari 2016) op nrc.nl