• doe-het-zel·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doe-het-zelven
-
-
onvolledig

doe-het-zelven

  1. iets zelf construeren in plaats van het over te laten aan mensen die dat als beroep doen
    • Voor "doe-het-zelven" is veel licht nodig. Hier een sleufje beitelen, daar een gaatje boren; alles moet op en in elkaar passen. [2]
  2. iets doen op een manier waarbij beroepsmatige hulp niet langer of veel minder nodig is
    • Een professional is gemiddeld 17 uur kwijt aan advies over en begeleiding van een hypotheekaanvraag, schatten toezichthouder AFM en hypothekendatanetwerk HDN een paar jaar geleden. () Als je geen starter bent met een vaste baan kost doe-het-zelven je zo al snel meer dan 17 uur. [3]