• do·dij·nen
  • Ontleend aan het Franse dodiner, dat als klankschildering gevormd is. In de Franse kindertaal betekent dodo "slaap" of "bed".
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dodijnen
/doˈdɛɪnə(n)/
/dɔˈdɛːnə(n)/
dodijnde
/doˈdɛɪndə/
/dɔˈdɛːndə/
gedodijnd
/xədoˈdɛɪnt/
/ɣədɔˈdɛːnt/
zwak -d volledig

dodijnen

  1. overgankelijk (een kind) zacht wiegen en in slaap zingen
    • De moeder kuste haar huilende kind en dodijnde haar oogappel tot hij zoetjes sliep. 
  2. inergatief (verouderd) knikkebollen
    • Eens zat de bejaarde man te dodijnen in zijn luie stoel. 
14 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be