wiegen
- wie·gen
- In de betekenis van ‘schommelen’ voor het eerst aangetroffen in 1351 [1]
- van het Middelnederlands wiegen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
wiegen |
wiegde |
gewiegd |
zwak -d | volledig |
wiegen
- overgankelijk zachtjes heen en weer bewegen, gewoonlijk om een zuigeling in slaap te brengen
- Het kindje werd zachtjes gewiegd onder het zingen van een slaapliedje.
1. zachtjes heen en weer bewegen, gewoonlijk om een zuigeling in slaap te brengen
de wiegen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord wieg
- Het woord wiegen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wiegen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "wiegen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Geluid: wiegen (hulp, bestand)
- Geluid: wiegen (hulp, bestand)
- IPA: /ˈviːɡn̩/
- Geluid: wiegen (hulp, bestand)
- IPA: /ˈviːɡŋ̩/
wiegen
- van Middelnederlands wiege "wieg"; vergelijk Duits wiegen
wiegen
- een kind in een wieg heen en weer bewegen