• dod·dig
  • afleiding van dod met het achtervoegsel -ig [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen doddig doddiger doddigst
verbogen doddige doddigere doddigste
partitief doddigs doddigers -

doddig [2]

  1. op een zachte manier lief
     Alleen... ik ben een zonen-moeder. En op het moment dat ik je groot gelijk geef, slaat ook bij mij de paniek toe: wie van van mijn twee kinderen zal op een kwade dag aan één of andere balk hangen... Want een hart breken, dat zullen ze. En zo zie ik uiteindelijk ook mijn eigen doddige hartenbrekers bij jou op zolder bungelen.[3]
     Was Heel Holland Bakt voorheen zo’n doddig bakprogamma, met de rel rond kandidaat Maroeska Metz kwam daar dit jaar definitief een einde aan.[4]
43 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[5]
  1. doddig op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Ik ben een zonen-moeder” (11 jun. 2013), De Telegraaf
  4.   Weblink bron
    Hannah Stöve en Stefan Raatgever
    “Centen, canta’s en canapés: het jaar in 10 mediarelletjes” (29 december 2019), Het Parool
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be