Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dis·pu·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘(wetenschappelijk) redetwisten’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van het Franse disputer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
disputeren
disputeerde
gedisputeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

disputeren [3]

  1. inergatief (wetenschappelijk) redetwisten
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen