• dis·po·ni·bel
  • uit het Frans [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen disponibel disponibeler disponibelst
verbogen disponibele disponibelere disponibelste
partitief disponibels disponibelers -

disponibel [2]

  1. beschikbaar
    • Het genoemde blad was de tijd vooruit met zijn ongezoute kritiek op de Dordtenaar Kees Mijnders. Die had alleen zijn linkerbeen disponibel, een beperkende factor waarmee de gelouterde tegenstanders wel raad wisten. “Telkens dreef men Mijnders in den uitersten hoek, waaruit de bal dan alleen maar te voorschijn kwam als een Engelschman hem in zijn bezit had.” Tweebenigheid blijkt een universele voorwaarde voor volwassen voetbal. [3] 
    • Over het nut van slaven is te lezen in de memoires van Onno Zwier van Sandick, een employé van de AHV op een Hollandse factorij. Vergeleken met de ‘vrije negers’ waren slaven wel duurder (alleen al bij aanschaf kostten ze een vat rum, een geweer, een bus kruit en zo’n achttien gulden aan snuisterijen) maar ze hadden het voordeel “dat men ze altijd disponibel heeft, terwijl een vrije neger, als hij genoeg gegeten heeft, er niet aan denkt te gaan werken,” aldus Zwier Van Sandick. [4] 
    • Toch heeft het geheim van Greta Garbo inderdaad met projectie te maken. Haar blanco gezicht en de gedaante van een ree maakten haar zowel volmaakt disponibel als totaal ongrijpbaar. [5] 
69 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[6]