[2] diner in Parijs
  • di·ner
enkelvoud meervoud
naamwoord diner diners
verkleinwoord dinertje dinertjes

het dinero

  1. (voeding) (enigszins deftig) warme avondmaaltijd
    • Mijn schoonfamilie vond het diner behoorlijk sjiek, ze zochten dure woorden die zij passend vonden. Een neef van mijn partner riep uit dat hij het woord wist: „Haute couture.”[4] 
     De tafels zijn hoopvol gedekt voor het diner, maar truckersrestaurant Le Mistral straalt een zekere mismoedigheid uit.[5]
  2. (voeding), (feest) feestmaal met gasten
    • De gemeenteraadsfractie van de ChristenUnie SGP stelt vragen over de besteding van de budgetten door de gebiedscommissies aan het stadsbestuur. Aanleiding is een diner dat de gebiedscommissie Hillegersberg-Schiebroek wil organiseren voor tweehonderd eenzame ouderen. Daarvoor reserveert de gebiedscommissie 20.890 euro.[6] 
     De opsmuk van een uitgebreid diner was deze keer niet aan hen besteed.[7]
  3. (voeding) avondmaaltijd in het algemeen
    • Wij aten ons diner in het hotel. 
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[8]