• dier·kun·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen dierkundig dierkundiger dierkundigst
verbogen dierkundige dierkundigere dierkundigste
partitief dierkundigs dierkundigers -

dierkundig

  1. betrekking hebbend op de wetenschap die dieren bestudeert
     Charles Lucien, een op drift geraakt neefje van het bekendere lid van de familie Bonaparte, leidde een onverbeterlijk dierkundig leven.[1]
     Hij draagt het boek op ter nagedachtenis aan zijn vader - die directeur was geweest van het dierkundig museum van de Universiteit van Michigan en die Hubbell liefdevol beschrijft als de 'bijzondere entomoloog en evolutiebioloog' die hem meenam op veldexcursies overal in Noord-, Midden- en Zuid-Amerika en hem al in contact bracht met biodiversiteit toen dat woord nog niet eens bestond - en aan zijn vrouw, 'onderzoekster, geleerde, kunstenares, lerares, moeder en geliefde', die stierf in de periode dat hij aan het boek werkte.[2]
  1. “Darwin in de stad” (2018), Atlas Contact  , ISBN 9789045036267
  2. “Waarom zijn er zoveel soorten” (2016), Atlas Contact  , ISBN 9789045031422