Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoö·lo·gisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zoölogisch zoölogischer
verbogen zoölogische zoölogischere
partitief zoölogisch zoölogischers -

Bijvoeglijk naamwoord

zoölogisch

  1. op de zoölogie betrekking hebbend
    • Hij publiceerde in een aantal zoölogische tijdschriften. 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be