• di·as·to·lisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen diastolisch diastolischer
verbogen diastolische diastolischere
partitief diastolisch diastolischers -

diastolisch

  1. (medisch) met betrekking tot verslapping van hart en bloedvaten
60 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be