dengje
- deng·je
- Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord dengja
dengje
- overgankelijk bewerken, kloppen, slaan (van materiaal,bijv. ijzer, klei of linnen)
- overgankelijk aframmelen, afranselen, afrossen, aftuigen, in elkaar slaan
- [2]: banke
- [2]: banke opp
- [2]: gje juling
- [2]: jule opp
- [1-2]: slå
- [1-2]: denge opp
- [2]: pryle