• de·mi·urg
enkelvoud meervoud
naamwoord demiurg demiurgen
verkleinwoord - -

de demiurgm

  1. (geschiedenis) (politiek) openbaar ambt in sommige staten in de Griekse oudheid
  2. (religie) benaming voor de schepper
    1. in het Platonisme de benaming voor de godheid die de wereld geschapen heeft
       Juist in deze late tekst van Plato wordt niet alleen de samenstelling van de wereldziel getalsmatig exact omschreven, maar wordt ook de atomaire opbouw van de elementen mathematisch verantwoord. De demiurg die hier de creatie van het universum ter hand neemt doet dat door de ongestructureerde materie te ordenen `door middel van vormen en getallen' (Timaeus 53).[3]
    2. in het gnosticisme de benaming voor de ondergeschikte god die de materiële wereld en de mensheid heeft gemaakt als een mislukte nabootsing van de immateriële schepping van de hoogste god
       Ook was volgens veel gnostici de God van het Oude Testament slechts een ‘demiurg’ (Grieks voor ‘schepper’, een soort gevallen engel die de wereld geschapen had). De ware god was een heel andere entiteit.[4]
  3. (figuurlijk) bedenker en maker van een complex geheel
     De burgerlijke Bohémienwereld van onze eeuw zou de kunstenaar buiten de maatschappij plaatsen, een „bohémien”, maar hem daarbij tegelijk heimelijk verheerlijken als degene wiens kunst de rol van de religie diende over te nemen. Die rol van hogepriester en demiurg, van profeet en alchemist, van visionair en vernieuwer zien wij eigenlijk voor het eerst duidelijk naar voren komen in het symbolisme.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. demiurg op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Albert van der Schoot Duivendrecht
    “Empedoklets 3” (30 september 2000) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Hendrik Spiering
    “Alles om de goddelijke vonk” (2 augustus 2003) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Hans Redeker
    “Het symbolisme in Boymans-Van Beuningen Droom, fantasie en verlangen” (21 november 1975) op nrc.nl