• de·li·ri·um
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘waanzinnigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1660 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord delirium deliria, deliriums
verkleinwoord

het deliriumo

  1. (medisch) waanzinnigheid, acuut psychische stoornis ten gevolge van lichamelijke aandoening, vergiftiging of onthouding van middelen
92 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[2]