• de·gou·tant
  • uit het Frans [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen degoutant degoutanter degoutantst
verbogen degoutante degoutantere degoutantste
partitief degoutants degoutanters -

degoutant [2]

  1. heel onsmakelijk en vies
    • Ook Belgische politici van alle gezindten spraken met woorden als 'ranzig' en 'degoutant' hun ontzetting uit. "Als je plezier hebt in de onschuldige dood van een kind, ben je ziek. [3] 
    • Voor PVDA-Kamerlid Raoul Hedebouw zijn de uitspraken van De Wever ‘degoutant’. ‘Het enige wat men de ouders kan verwijten is dat ze naar een betere toekomst voor hun kinderen zochten dan oorlog’, vond CDH-kamerfractieleidster Catherine Fonck, die pleitte voor ‘een minimum aan respect en empathie’. [4] 
    • 'Ik vind dat echt degoutant. Als je de beelden ziet van onze stranden ’s morgens, dat zijn Afrikaanse toestanden' [5] 
39 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]