• da·zen
  • In de betekenis van ‘onzin uitslaan’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dazen
daasde
gedaasd
zwak -d volledig

dazen

  1. onzin uitkramen
 
Vrouwelijke goudoogdaas (Crysops relictus)
  •  daas zn  met de uitgang -en
enkelvoud meervoud
naamwoord dazen
verkleinwoord

de dazenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord daas
  2. meervoudsvorm als officiële benaming (tweevleugeligen) Tabanidae   een familie van bloedzuigende insecten die behoren tot de orde tweevleugeligen (Diptera). De daas wordt ook wel brems, bremster, daps, paardenvlieg, blinde daas, blinde mug, blinde vlieg, dazerik, bouw, dazendimmer of dwazelaar genoemd. De familie is wereldwijd verspreid; er zijn ongeveer 4400 beschreven soorten. In Nederland leven zo'n 38 soorten, en in België 41, twaalf daarvan kunnen serieuze overlast veroorzaken. De bekendste en meest algemene soort is de gewone regendaas


74 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[2]